Ik hoorde tijdens de tentoonstelling ‘Plint’, waar werk van dichters en beeldend kunstenaars samenvloeien, de Zuid-Afrikaans/Nederlandse kunstenares Marlene Dumas in een heerlijk energiek en chaotisch toespraakje zeggen, dat beeldend kunstenaars het moeilijk vinden om hun werk in woorden samen te vatten. Niet omdat ze moeite hebben met woorden, maar omdat er zovéél is om te vertellen. Ik nam me voor die uitspraak in te lijven en vroeg me af of mensen bij het zien van haar grote mensfiguren op papier, haar ook de vraag stelden die bij mij altijd een lichte paniek veroorzaakt; ‘Waar gaat je werk over?’
Die vraag diende zich ook aan toen ik kort geleden in den Haag voor de monumentale mensen stond die de schilderijen bevolken van Permeke, de Vlaamse expressionist uit de eerste helft van de 20e eeuw, maar dan met betrekking tot zijn werk. Waar gaat het over? Ja, over mensen. En over betrokkenheid en mededogen en kwetsbaarheid. Maar nog meer dan die ware woorden kwamen er bij mij rare woorden naar boven als; “schrale lijnen op een kaal doek” en “dramatisch dichtgeplamuurde verflagen”. Er was een been dat meer houtskool wilde zijn dan been. En de verf wilde meer aarde zijn dan verf. Er waren lijnen die niet virtuoos de anatomische regels volgden, maar stuurs over het oppervlak gingen als een stok over de grond. Er waren weerbarstige oppervlakten en er was een knullige schoonheid en een oneerbiedige neus. Maar ook een gevoelig oor en een ontroerende moeder. Ik miste mijn meest favoriete werk van Permeke. Dat zag ik dertig jaar geleden in Brussel. Het was getiteld ‘De echtelieden’. Twee beeldvullende bonkige boerenfiguren die versmolten waren met de grond waarop ze lagen. Niet de figuren zelf, maar de dunne potloodlijnen en de zware houtskoollijnen en de geribbelde verfstructuur vertelden het verhaal van hun harde verhouding met de aarde en hun tedere verhouding tot elkaar. Pas jaren later ontdekte ik dat ik eigenlijk steeds bezig was met een poging de echtelieden te schilderen.